De baard van Brahms
Tom Janssens
Zij varen mee. Die met baarden. Jan, Piet, Joris en Corneel. En wat met Johannes?
Toen Johannes Brahms naar Wenen afzakte, in 1862, om er zichzelf voor te stellen met zijn 'Eerste pianokwartet', was zijn muziek onbekend en zijn kin zo glad als een spiegel. Als zijn Noord-Duitse gezicht (stralende ogen, goudbruin haar, zoenbare lippen) opviel, dan om de puurheid ervan. Clara Schumann, de enige echte vrouw in zijn leven en de pianiste die de première van datzelfde pianokwartet verzorgde, slaakte een zucht toen hij in 1866 besloot zijn baard te laten staan. ‘Het vernietigt de verfijning van zijn gezicht’, schreef ze. Mogelijk heeft ze dat met zoveel woorden ook aan Brahms zelf duidelijk gemaakt. Enkele dagen later knipte hij het scheermes open.
Minstens drie keer, zo we weten, heeft Brahms een baard gewild. Voor het eerst in 1853, nadat Schumann hem in het profetische artikel Neue Bahnen uitriep tot redder van de Duitse muziek. In de zomer van 1866, toen hij het 'Deutsches Requiem' voltooide. Maar alleen de laatste keer, in het najaar van 1878, bleek hij er echt klaar voor. Toen het publiek hem op nieuwjaarsdag 1879 toejuichte, na de première van zijn 'Vioolconcerto', kon men glimmende haartjes op zijn kin waarnemen. Wat toeschouwers zagen was niet langer een onzorgvuldig geschoren kin, maar een baard in wording. Brahms, de korzelige Duitser met een liefde voor grote pullen bier en een hekel aan hemdboordjes, stond op het punt toe te treden tot het Weense Grossbürgertum.
Toen hij het scheermes opborg, was Brahms’ culturele en esthetische prestige al verpletterend. Zijn reputatie dankte hij aan de Gesellschaft der Musikfreunde, de instelling die het muziekleven van Musikstadt Wien bestierde. In 1872 was hij directeur en dirigent van deze vereniging geworden. Hoewel hij drie jaar later zijn post opzegde, bleef hij er tot zijn dood actief als bestuurslid en consulent. Uit hoofde van de Gesellschaft onderhield hij nauwe contacten met docenten, muziekhistorici, bibliothecarissen, recensenten, dirigenten, uitvoerders en solisten. Ook aan het Weense conservatorium deed hij zijn invloed gelden. Verschillende van zijn vrienden doceerden aan het conservatorium en hijzelf zetelde in vrijwel elke jury of commissie. Als er iemand was die een baard mocht dragen, was het Brahms wel.
Terwijl zijn baard aangroeide tot Sinterklaaswaardige proporties, stroomde ook zijn beste muziek uit de pen. Op het vioolconcerto volgden drie nieuwe symfonieën, enkele ouvertures, een grandioos (tweede) pianoconcerto. Toen het 'Dubbelconcerto voor viool en cello' in première ging, was Brahms’ baard iconisch vergroeid met zijn drager. Hij die ter kaap’ren wilde, was in zee gestoken.
In de tweede helft van de negentiende eeuw werd haargroei op lip of kin aanzien als een symbool voor maatschappelijke en mentale maturiteit. Hoe bonkiger de aanwas, hoe meer de drager ingebed was in een sociocultureel weefsel. Max Bruch mocht zijn baard graag dik laten staan. Joseph Joachim trimde de zijne, uiteindelijk moest hij nog viool kunnen spelen. Karl Goldmark hield dan weer van een flinke knevel. Richard Wagner, altijd een snoeshaan, liet enkel haar groeien onder de kin. Pas met de geboorte van de nieuwe eeuw kwam er een nieuwe generatie voor wie baardgroei totaal overbodig was. Hugo Wolf vergat zich gewoon te scheren, Gustav Mahler heeft het één keer en dan nooit meer geprobeerd. Arnold Schönberg experimenteerde nog met een snor, maar een zeldzame foto bewijst: dat was werkelijk geen zicht. Om maar te zeggen, aan de baardgroei lees je de breuk tussen het oude en het nieuwe Wenen.