Een verpletterende kwetsbaarheid
Tom Janssens
In een van haar boeken diept de Zweedse concertpianiste Käbi Laretei een anekdote op over haar beroemde echtgenoot, filmmaker Ingmar Bergman. Een zomer lang dompelde haar man zich onder in de symfonieën van Anton Bruckner, die hij afspeelde met de volumeknop helemaal naar rechts gedraaid. Tot zijn grote verrassing reageerden de konijnen rondom hun zomerhuisje bijzonder positief op Bruckners massieve ritmes en plechtige koralen. Zodra Bergman een plaat van Bruckner opzette, huppelden konijntjes vanuit de bossen naar de tuin. “Ze kwamen alleen wanneer Bruckner gespeeld werd”, herinnerde Laretei zich. “Voor Beethoven interesseerden ze zich nauwelijks. Maar ik zweer het, naar een Brucknersymfonie zaten ze allemaal perfect stil te luisteren.”
Heb je pluisoren nodig om van Bruckner te kunnen genieten? Zijn muziek vraagt inderdaad om een bijzondere luisterhouding. Naar zijn symfonieën kan je haast niet anders luisteren dan met oren als schotelantennes. De luisteraar die zijn muziek voor het eerst aanraakt, voelt zich snel op de vingers getikt. Er is de traagzaamheid van zijn vormentaal, waaraan het wennen is. Haast al zijn symfonieën duren voorbij het uur, branden op aan de eigen intensiteit. En dan is er die merkwaardige luid-stilbalans, met fluisterzachte kindmuziekjes en huizenhoge orkestklanken.
Luisteren naar Bruckner is geen kinderspel. Hoe moet je een werk als de ‘Derde mis’ een plaats geven in je hoofd? Hoe zit je de afstand uit die dit werk aflegt? Allereerst, Bruckner is geen macho. Integendeel: het is zijn kwetsbaarheid die verplettert. Zo impressief als zijn symfonieën klinken, zo bescheiden stond deze Oostenrijkse organist en harmonieprofessor in het leven. De broze liefde waarmee hij zijn noten op papier zette, steekt fel af tegen de weerbarstige impact die ze maken. Muzikaal graniet, maar daar komt bij Bruckner geen stoerdoenerij van.
Pas wanneer je beseft dat het Bruckner niet om volume, grootte of wijdte te doen is, maar om de vermorzelende schoonheid van iets heel eenvoudigs, stap je zijn universum binnen. Denk aan de bloemenfoto’s van Robert Mapplethorpe: zwartwittig strak en koel, maar ook overrompelend naïef. Ogenschijnlijk machtig, maar o zo weerloos. Bruckner schenkt je steeds de gewaarwording dat de plooien van zijn muziek ook anders kunnen vallen.
Juist in het opwerpen van aarzeling was Bruckner heel besluitvaardig. Hij was dan ook een meesterlijk improvisator op orgel: in zijn verbeelding kon muziek – afhankelijk van het ogenblik – alle kanten op. En dus is het van belang je niet te laten ontgoochelen door je eigen verwachting: deze muziek wordt per maat fascinerender, maar alleen voor wie het horen wil. Noem het een vertrouwenstest: geblinddoekt vallen en ervan uitgaan dat iemand je, heel kundig, zal opvangen.
Zo luisteren, vol overgave, is niet makkelijk, we weten het. Maar geef het een kans. Want allemachtig, wat een prachtige duikvlucht laat Bruckner je maken.