‘Verbondenheid, verankering en kracht: dat laat ik horen’
De toonaangevende saxofonist Chris Potter schreef voor het eerst een werk voor jazzkwartet en kamerorkest. In De Bijloke brengt hij ‘Generations’ met een New Yorks topkwartet en het Belgische Casco Phil. ‘Mijn grote helden zijn altijd jong van geest gebleven.’
Karel Van Keymeulen
Chris Potter (52) was vele jaren een sterkhouder in de schitterende bands van drummer Paul Motian en bassist Dave Holland en leidde tal van eigen groepen. Hij staat bekend als een virtuoos saxofonist, die je zelden op een cliché of banaliteit zal betrappen. Als artistiek directeur van het SFJAZZ Collective schreef hij een suite, die hij in april uitvoerde voor de 20e verjaardag van dat ensemble uit San Francisco. Naar De Bijloke komt hij met een uitgelezen kwartet met schitterende New Yorkse musici: drummer Eric Harland, bassist Scott Colley en pianist Craig Taborn. Het avontuurlijke kamerorkest Casco Phil nam graag de handschoen op en gaat scheep met Chris Potter.
Je noemt ‘Generations’ een meditatie over verbondenheid tussen mensen door de tijd heen, en tussen gebeurtenissen uit verleden, heden en toekomst. Wat was je beweegreden voor dit project?
“Bij instrumentale muziek is het nooit gemakkelijk om je bedoelingen over te brengen. Muziek kan iets uitdrukken waarvoor woorden tekortschieten, dat is net de grote kracht ervan. We kwamen uit de pandemie en ik dacht aan al de generaties die gedurende eeuwen op aarde hebben geleefd en aan alle moeilijkheden die ze moesten overwinnen. Ik zag het in een breder perspectief. In onze tijd kampen we ook met enorme problemen. Dat idee van een verbinding met het verleden naast een visie over de toekomst geeft me een gevoel van verankering, connectie en kracht. Dat is mijn persoonlijke kijk, dat is wat ik wil laten horen.”
Je liet je ook inspireren door de Bijbel, met name het derde hoofdstuk uit ‘Prediker’?
“De namen van de bewegingen van mijn compositie zijn afgeleid van passages uit ‘Prediker’. ‘Er is een tijd om geboren te worden, en een tijd om te sterven; een tijd om te planten,en een tijd om het geplante uit te roeien; een tijd om lief te hebben, en een tijd om te haten; een tijd van oorlog, en een tijd van vrede.’ Dat is het kader waaraan ik mijn muziek koppelde.”
Je werkt met het kamerorkest Casco Phil. Als jazzimprovisator wil je altijd ruimte om te improviseren. Hoe bewaar je die balans?
“Het stuk is een mix: er zijn uitgeschreven delen voor het orkest en mijn kwartet, maar ook open delen voor het kwartet om te improviseren. In een specifiek deel vraag ik het orkest ook om te improviseren. Niet zoals jazzmusici, maar in de traditie van de 20e-eeuwse klassieke muziek, waarbij je gebruik maakt van toeval en onberekenbare factoren.”
De première was in april in San Francisco met een orkest. Daarna heb je het niet meer gespeeld?
“Nee, en daarom kijk ik uit naar de concerten in België Het was spannend om mijn ideeën te horen met alle mogelijkheden voor texturen die een orkest heeft. Ik heb al geschreven voor bigbands en hybride bands, maar nog nooit op deze schaal. Er bestaat zo'n rijke traditie. Ik luister al mijn hele leven naar klassieke muziek en bestudeerde ze als muzikant.”
Deze keer moest je je echt verdiepen in de klassiekemuziektraditie?
“Ja. Ik heb heel wat gestudeerd en grondig onderzocht hoe Mozart, Beethoven, Ravel, Stravinski en Bartók met strijkers omgaan. ik wilde mijn ideeën helder uitschrijven zodat muzikanten die niet vertrouwd zijn met de jazztraditie toch weten hoe ze mijn muziek moeten spelen. Als bijvoorbeeld de drums aan de haal gaan, verandert het evenwicht. Een goede balans vinden tussen een ritmesectie en een kamerorkest is een moeilijke zaak. Ik ben heel opgetogen met deze ervaring.”
Ken je het orkest Casco Phil?
“Ik heb nog niemand ontmoet, maar van wat ik hoorde is het een sterk ensemble. Ik hoop dat we voldoende tijd krijgen om te repeteren, op zijn minst twee dagen. Je hebt nooit voldoende repetitietijd, maar met deze professionals moet het lukken.”
Klopt het dat je meer en meer voor grotere ensembles schrijft? We weten dat je gek bent van bigbands.
“Ik heb heel veel muziek geschreven voor grotere ensembles, waarvan maar een deel is opgenomen. Ik schrijf al altijd veel voor de bands die ik leid of waar ik betrokken bij ben. Om de zoveel maanden heb ik een hoop nieuwe muziek. Schrijven gaat hand in hand met mijn werk als improvisator. Dat helpt me om muzikaal te groeien. In mijn computer zitten honderden stukken, sommige ben ik al vergeten (lacht). ‘Generations’ is mijn jongste omvangrijke werk, maar ik weet dat ik straks weer zin krijg om er een te schrijven. Ik schreef ook ‘Sing to Me’, een liedcyclus voor bigband en vocalist. Dat zou ik graag opnemen.”
Je raakte in je carrière van ruim dertig jaar alle uithoeken van de jazz. Wat blijft je motiveren?
“Als ik aan mijn helden denk, pianist Herbie Hancock en de helaas overleden saxofonist Wayne Shorter: die zijn altijd erg jong van geest gebleven, zelfs op hun oude dag. Ze staan open voor wat de volgende dag kan brengen. Grote jazzartiesten reageren op het moment, zijn daarop gefocust. En het is nooit hetzelfde. Ook in het leven moet je altijd weer oplossingen bedenken. Voor elke leeftijd zijn er uitdagingen, maar als vijftiger besef ik dat je het nooit helemaal doorhebt, dat je altijd moet reageren op nieuwe veranderingen. Als een improvisator de zaken benaderen, is een goede manier om in het leven te staan. Die levenshouding geldt niet alleen voor muziek.”
Je hebt een pool van musici rond je waarmee je veel en graag werkt. Eric Harland, Brian Blade, Craig Taborn, Dave Holland, Scott Colley, om maar die te noemen.
“Met sommigen onder hen speel ik al 20, 25 jaar. We zagen elkaar evolueren en groeien. Het voelt nog altijd fris en spannend om samen muziek te maken. Ik vertoef ook graag in hun omgeving.”
Je jongste album ‘Got the Keys to the Kingdom: Live at the Village Vanguard’ is opgenomen in je geliefde New Yorkse club.
“Het is mijn derde livealbum in de Village Vanguard. De energie die je op die plek ervaart, kan je in de studio niet krijgen. We moeten blijven documenteren wat we live doen. Zo hoor je wat we avond na avond doen en hoe we evolueren. De Village Vanguard is mijn favoriete plek. Ik groeide op met daar opgenomen liveplaten van John Coltrane, Sonny Rollins, Joe Henderson en Bill Evans. Dat is de sound van jazzmuziek. Als ik er speel, voel ik hun geesten in die ruimte.”
Hoe belangrijk is voor jou de band met de jazztraditie?
“Al van jongsaf was ik weg van Duke Ellington. Nadien volgde ik de weg door de geschiedenis. Mijn ontwikkeling was enigszins chronologisch. Ik luister nog veel naar Lester Young, Johnny Hodges, Duke Ellington, Thelonious Monk. Zij zijn mijn gidsen, al wil ik niemand imiteren en mijn eigen weg gaan.”
Wat fascineert je in hun werk?
“De diepgang van hun kunst is zo immens. Dat is zoals bij Michelangelo. Ik werkte met Red Rodney, Ray Brown, Paul Motian, Dave Douglas, Dave Holland, The Mingus Big Band. Als je met musici van een oudere generatie speelt, voel je de connectie. Paul Motian was beïnvloed door zijn werk met Bill Evans, Keith Jarrett, Charlie Haden. Die band koesteren is zo belangrijk. Daarom heeft die muziek zo’n diepte. Ik werk ook met jongere musici, zoals Marcus Gilmore of James Francies. Zij hebben een ander referentiekader, maar toch hebben ze die connectie en respect voor het verleden. Zij laten de muziek evolueren. Het gebeurt dat mensen me vertellen dat ze door mij muziek zijn beginnen spelen. Dat is wonderlijk. Hopelijk deed ik enige wijsheid op die ik kan doorgeven. Maar het moet altijd in beide richtingen gaan.”