Wat een lol
Een column van Régis Dragonetti
Hoe zit het met uw kennis van historisch internetjargon? Redelijk? Dan weet u ongetwijfeld dat ‘LOL’ in chatgesprekken staat voor ‘Laughing Out Loud’. Letterlijk hoeven we dat luidop lachen overigens al lang niet meer te nemen. Onder impuls van semantische erosie signaleert het vandaag nog zoveel als ‘grap begrepen’. Lachwekkender is eerder het feit dat zo’n stom Angelsaksisch acroniem geheel toevallig samenvalt met een reeds bestaand Nederlands woord, een dat dan nog zo min of meer hetzelfde betekent. ‘LOL’ had zich het overwaaien dus kunnen besparen. Wat een lol.
Zit u zich al te bescheuren? Ik raad van niet. En zo gaat het ook wel eens met humor in instrumentale muziek. Echt schuddebuiken wordt het zelden, en je moet het soms wat verder gaan zoeken. Neem Dmitri Sjostakovitsj. De geplaagde toondichter mocht dan wel over een gezond gevoel voor humor beschikken, zijn gedurige conflicten met de beknottende Sovjetautoriteiten maakten dat zijn komische noten veelal onderhuids en met een behoorlijk donker randje voor de dag kwamen. Wanneer hij in zijn muziek lachte was dat vaak als een boer met kiespijn, of op zijn Russisch gezegd: als een sovchoz met sluipende schizofrenie. In het laatste deel van zijn eerste ‘Celloconcerto’ verwerkte de componist bijvoorbeeld een vermangelde versie van Stalins lievelingsliedje ‘Suliko’. Allesbehalve een eresaluut natuurlijk. Wel een laatste, bittere spotlach richting de overleden dictator, die een kwarteeuw eerder in Pravda Sjostakovitsj’ opera ‘Lady Macbeth uit het district Mtsensk’ genadeloos had neergesabeld.
Inzake humor heeft Beethoven heeft zijn reputatie dan weer enigszins tegen. Onterecht. Zijn oeuvre zit vol subtiele geintjes: van de ‘Diabellivariaties’ tot het zestiende ‘Strijkkwartet’. Zelfs in het anders zo ernstige genre van de symfonie kan er een glimlach van af. Sterker nog, de ‘Achtste’ is een sublieme grap op zichzelf. Nu ja, als we tenminste bereid zijn ze door de bril van Schlegels romantische ironie te bekijken. Vooral in de finale horen we muziek die danig grotesk uitpakt, dat ze als het ware onder zichzelf bezwijkt. Beethoven lijkt er zijn zo hooggestemde Kunst te vergelijken met wat Flaubert ooit over het menselijke woord zou beweren: ‘Een gebarsten ketel waarop je een wijsje tromt dat nog net een beer aan het dansen krijgt, terwijl je de sterren zou willen ontroeren.’ Kom, Ludwig kennende is dat wel een grinnikje waard.
Régis Dragonetti is theoriedocent aan het KASK & Conservatorium. Hij publiceerde gedichten in verschillende tijdschriften en bracht in 2020 de roman 'Karbonkel' uit. Hij schreef zijn column bij dit concert op vraag van Muziekcentrum De Bijloke