Niets blijft en niets vergaat
Hendrik Vanden Abeele
Publius Ovidius Naso, kortweg Ovidius, was een generatie of twee ouder dan de historische Jezus. We keren dus tweeduizend jaar terug in de tijd, naar een plek midden in het huidige Italië. Daar zet dichter Ovidius rond het jaar 1 een punt achter zijn bekendste werk: de Metamorfosen. Het is een epos, vol mythologische verhalen. In twaalfduizend verzen beschrijft Ovidius de lotgevallen van honderden personages. Die hebben bijna allemaal hetzelfde aan de hand: ze veranderen.
Wanneer de nimf Daphne op de vlucht slaat voor het seksuele roofdier Apollo, verandert zij in een laurierboom. De god Pan heeft het op Syrinx gemunt, een andere nimf. Net op het moment dat hij haar te pakken denkt te hebben, verandert haar nimfelichaam in moerasriet. Pan zucht zo, ‘dat zijn adem door de stengels een dun geluid teweegbrengt’. Weer een andere nimf, Arethusa, moet op de vlucht voor de riviergod Alpheius. Met de hulp van Diana verandert ze in een bron. Bij nog een andere nimf, Echo, gaat het omgekeerd. Zij is verliefd op Narcissus, maar die heeft alleen oog voor zichzelf. Hij verandert in een bloem.
Een alternatieve Bijbel
Het zijn zelden prettige verhaaltjes, die Metamorfosen. Vaak gaat het er wreed aan toe, zoals bij Niobe, die voor haar hoogmoed gestraft wordt met de dood van haar veertien kinderen. Zij wordt een rots: ‘vanbinnen is zij helemaal van steen’. Of wat te denken bij het verhaal van de overmoedige Phaëton. Aan zijn dolle rit met de zonnewagen maakt Jupiter hardhandig een eind. Grafschrift: ‘Phaëton, de Zonnewagenmenner. Hij was te klein en stortte neer, zijn waagstuk was te groot.’ De Metamorfosen hebben bijbelse allure. Ovidius begint zelfs met een scheppingsverhaal, de eerste metamorfose: uit de Chaos ontstaat de Kosmos. Voor kunstenaars allerhande is het werk van Ovidius een dankbare bron, een alternatieve Bijbel. Bijna niets uit de Metamorfosen is ongeschilderd of onbezongen gebleven. Test het eens met de verhalen over Bacchus, ook bekend als Dionysos. Je zal Michelangelo treffen, en Rembrandt, Caravaggio, Velázquez, Rubens … De lijst is lang, alleen al bij de schilders.
Een hoboïst leest voor
Ook Benjamin Britten liet zich door Ovidius inspireren. In 1951 — het jaar waarin hij vooral werkte aan zijn opera Billy Budd — schreef Britten twee werken voor kleine bezetting. Er was Lachrymae, voor altviool en piano, en Six Metamorphoses after Ovid voor hobo alleen. In datzelfde jaar werkte hij ook aan een nieuwe editie (en uitvoeringen) van Purcells Dido and Aeneas. Het verhaal over deze geliefden staat in de Aeneis van Vergilius, maar een en ander komt ook bij Ovidius ter sprake. Mogelijk hebben we het dus aan Purcell te danken dat Britten tot mythologische verhalen zoals van Ovidius kwam.
De zes fragmenten die Britten koos, stipten we hierboven al aan: Pan die niet-wetend op de in moerasriet veranderde Syrinx speelt; Phaëton die trots de zonnewagen bestuurt, maar neergebliksemd wordt; de om haar dode kinderen treurende Niobe die versteent; de wilde feestjes van Bacchus; de in een bloem veranderende Narcissus; en Arethusa die verkrachting ontvlucht door in een bron te veranderen. Bij elk van de zes stukken geeft Britten in één zin het programma mee. Het is alsof de hoboïst uit de Metamorfosen voorleest, maar dan zonder woorden. Hobo én hoboist moeten overigens uit het goede hout gesneden zijn om de technische hoogstandjes waar Britten om vraagt met succes gespeeld te krijgen. Het is heel vrije, open muziek met veel wisselingen tussen subtiele, lyrische passages en soms grote hoeveelheden ‘kleine nootjes’. Britten schreef het werk voor Joy Boughton, sterleerling van Léon Goossens (zoon van de Belgische muzikant Eugène Goossens), die het uitvoerde vanop een eilandje in een vijver, op 14 juni 1951 – haar verjaardag.
De jongeren herlezen
Vijf jonge componisten herlezen zes verhalen uit de Metamorfosen. Daarmee krijgt mogelijkmaker I SOLISTI Academy overigens een schouderklopje van Benjamin Britten zelf. Toen hij in 1948 het Aldeburgh Festival oprichtte, was een van de doelstellingen een podium te bieden aan jonge componisten. Hoboïst Balder Dendievel: ‘In de verhalende stukken zijn bepaalde acties niet voltooid. Als Pan Syrinx achterna zit, stopt Brittens stuk waar de actie nog bezig is. Ik vroeg me af hoe we die taferelen kunnen afronden en hoe we de muziek van Britten een extra dimensie kunnen geven. Ik kwam op het idee elk deel een spiegel voor te houden, met nieuwe composities door Julia Emmery, Benjamin Windelinckx, Siebe Thijs, Emile Daems en Noah Senden.’ Deze componisten benaderen het concept ‘metamorfose’ elk op hun manier. Julia Emmery, bijvoorbeeld, richtte zich in Xyrins (sic) direct op de fysieke gevolgen van een transformatie: het verliezen van je adem, het verstikken van je stem. Emile Daems schreef een soort requiem voor de onfortuinlijke koning Pentheus (die een Bacchantenfeest wou verbieden en door zijn eigen moeder werd verscheurd), terwijl Siebe Thijs inzoomt op het intense verdriet van Niobe.
Moet er nog zand zijn
De Metamorfosen van Ovidius blijven kunstenaars stimuleren. Zo ook ‘zanderling’ Immanuel Boie. Dendievel: ‘Zandkunst is natuurlijk de gedroomde vorm om metamorfosen te tonen, want je ziet de verandering live op groot scherm’. Geen zandkorrel gaat verloren. Wat eerst een hoopje zand was, wordt een kunstwerk, dat in een ander kunstwerk overgaat. Niets blijft en niets vergaat.