Verleden tijd
Annemarie Peeters
Terwijl buiten de herfst haar weemoedige spel speelt, doen Les Surprises een oude liefde in mij ontvlammen. Franse muziek. Het begon met Jacques Brel, ‘la chanson des vieux amants’ in de Franse les. Maar tijdens mijn muziekstudies in Brussel werd het al snel Lully. Of Charpentier. Dat was de inzet van hevige discussies in het ‘koffiekot’ van het conservatorium. Maar één ding was zeker: Lodewijk XIV en Versailles, het Ballet de Cour en de Tragédie Lyrique, de Musique de la Chambre du Roy en de Vingt-quatre Violons… dat alles betoverde ons. We oefenden ons te pletter op de fascinerende krullen boven de noten in Franse partituren: port de voix, tremblement, tour de chant, double cadence. We speelden de ‘passacaille’ uit Lully’s Armide en er kwam bladgoud uit onze ogen.’s Avonds op kot zongen we vol jolijt mee met Charpentiers Les Plaisirs de Versailles. Dolle pret: wie niet struikelde over het aristocratische Frans kreeg extra Ben&Jerry’s.
For real? Ja hoor. Beetje eigenaardig? Dat wel. Maar wat ik, nu ik erop terugkijk, nog vreemder vind, is dit: wij waren wel degelijk jonge twintigers toen. We laafden ons aan de rommelige diversiteit van Brussel, dronken blauwe Chimay in bruine cafés, aten mitraillettes in de Frietland aan de Beurs. We geloofden vurig in de democratie, betoogden tegen het Vlaams Blok en huilden om de dood van Semira Adamu. En toch werden wij betoverd door de hofcultuur van een absolutistische vorst, een man die we gerust een wreed heerser mogen noemen. Onze docenten leerden ons de perspectieflijnen van Versailles lezen, Lodewijks grootse podium, en we waren simpelweg begeesterd. Hoe machtig was dat toch, dat alles in die zelf gecreëerde wereld in één enkel punt samenkwam! Wat er buiten dat perspectief viel, daar dachten we niet over na. We beseften zelfs niet, dat als wij, met onze bescheiden komaf, toen hadden geleefd, dat we dan op z’n best Lodewijks keukenhulpjes of stalknechten zouden zijn geweest. Op z’n allerbest.
Neen. ‘Onze’ Lodewijk en ‘zijn’ muziek waren gedrenkt in onschuld – onze onschuld. Een sprookje was het, eentje dat we hadden ingekleurd met de tederheid van onze vriendschap. Al musicerend bliezen we dat sprookje tot leven en zo werd het een droombeeld tussen heden en verleden, tussen fictie en historische werkelijkheid. Al die tegenstellingen en ongerijmdheden: ze verwarren me en tegelijk ontroeren ze me. Het klopt allemaal niet. En toch. Is het niet bijzonder dat wij mensen dit kunnen? Telkens weer een nieuwe ‘verleden tijd’ verzinnen, een verhaal dat nergens op slaat en toch zoveel betekent. Is het niet wonderlijk dat muziek dit kan? Ons inspireren tot altijd maar nieuwe droombeelden, die we voeden met dat wat ons beroert: de koude die we willen verdrijven, de revoluties waar we van dromen, de veranderingen die we vrezen en het geweld waar we – al is het maar voor even – de ogen voor willen sluiten. Door het raam zie ik hoe de wind de laatste bladeren van onze boom trekt. Zachtjes, zonder haast. Ik ga er nog even over nadenken, besluit ik.