Van Muziekcentrum tot ‘Zoöp’ De Bijloke
Het pleidooi van Gangmaker ecologie Jenna Vergeynst
De Gangmakers zijn jonge talenten die ons een kritische spiegel moeten voorhouden. Onze nieuwe Gangmaker ecologie Jenna Vergeynst pleit voor meer aandacht voor niet-menselijk leven in Muziekcentrum De Bijloke. Geef niet-mensen een plek in de concertzaal en een stem in de organisatie, stelt ze voor.
In het midden van een gigantische ecologische crisis en uitstervingsgolf moeten we opnieuw op zoek naar onze plek als mens in het ecosysteem, naar manieren om samen te leven met onze niet-menselijke buren zonder hun bestaan in het gedrang te brengen. Als Gangmaker ecologie van De Bijloke onderzoek ik de komende twee jaar hoe een concertzaal dat kan doen. Een belangrijke rol zie ik alvast weggelegd in de voornaamste activiteit in zo’n concertzaal: luisteren. Als luisteren mensen in verbinding kan brengen met elkaar, kan het ons dan ook in verbinding brengen met onze niet-menselijke buren?
Een goed vertrekpunt voor verbindend luisteren is de soundscape die ons omringt: onze akoestische omgeving. De muzikale rijkdom van natuurlijke soundscapes inspireert tal van componisten. Een recent voorbeeld is ‘Mesh’, een werk waarin Stefan Prins de verwevenheid van natuur, mens en technologie verklankt door electro- nics en akoestische instrumenten te combineren met David Monacchi’s ‘Fragments of Extinction’ (soundscapes van regenwouden die met uitsterven bedreigd zijn).
Dit seizoen staat Amaro Freitas in De Bijloke. Deze Braziliaanse jazzpianist reproduceert de soundscape die hij hoorde in het Amazonewoud op prepared piano. De muziek van bossen en koraalriff en, van kikker- en krekel- concerten, van het leven onder water en in de bodem, kan tools aanreiken om anders te gaan luisteren. Een diep en aandachtig luisteren dat helpt om je in een ander wezen te verplaatsen. Een coöperatie van alle zoë In De Bijloke delen vleermuizen, nachtvlinders, gierzwaluwen en zang- vogels de soundscape met studenten, bezoekers, een toom kippen, enkele vissen in de vijver, binnenwaaiende geluiden van gemotoriseerd verkeer, en af en toe met de massa van een zomers festival. Het samenleven van menselijke en niet-menselijke gemeenschappen is hier dus heel concreet. Hoe kan een muziekcentrum als instituut mee zorg dragen voor alle leven in dit superdiverse ecosysteem? Een concept dat hiervoor handvaten kan aanreiken, is dat van de zoöp.
De term zoöp verwijst naar ‘zoë’ (leven) en coöperatie: het is een coöperatievorm tussen menselijke en niet-menselijke gemeenschappen. In dit organisatiemodel worden de stem en de belangen van het niet-menselijk leven vertegenwoordigd door een ‘Spreker voor de Levenden’ (naar analogie met het vertegenwoordigen van bomen, rivieren en andere niet-menselijke entiteiten als rechtspersoon in juridische procedures). Een organisatie wordt een zoöp op het moment dat ze zich ertoe verbindt om in te staan voor de belangen van de ecologische gemeenschappen waarmee ze verbonden is, en een Spreker voor de Levenden aanstelt.
De Spreker voor de Levenden helpt een zoöp om bij te dragen aan ecologisch herstel, door op zoek te gaan naar manieren om niet-mensen te ondersteunen en schadelijke activiteiten te herdenken. Hoe kunnen muren en daken van gebouwen een habitat worden voor niet-menselijk leven? Waar kunnen medebewoners nesten bouwen, eten vinden, wortel schieten? Hoe kunnen we de beschutting van een gebouw delen met niet-mensen? Wat kunnen we doen om de ecologische waarde van de tuin of vijver te verbeteren en om de bodem van een druk-begaan grasland gezond te houden? Hoe kunnen we bezoekers ontvangen, warm houden en hun dorst en honger lessen op een ecologisch zorgzame manier?
In een zoöp-muziekcentrum zou de rol van een programmator een nieuwe betekenis kunnen krijgen als ‘curator’ (dat via zijn Latijnse stam ‘cura’ wijst op ‘zorgen voor’). Hoe kan een programma bijdragen aan een ecologische gevoe- ligheid? Hoe kan het inclusiviteit voor alle leven weerspiegelen? Hoe kan de curator als mediator tussen het muziek- centrum en de wijde buitenwereld ook de zorg voor dat bredere ecosysteem meenemen en rekening houden met de ecologische impact van een concert- seizoen? Al deze vragen wil ik als Gangmaker de komende tijd verder uitspitten. Daarbij hou ik graag het beeld voor ogen dat Grégory Castéra stelt als model voor een 21ste-eeuws cultureel instituut: “De post-antropocentrische instelling zal een infrastructuur bieden voor co-existentie en wederkerigheid tussen het meer-dan-menselijke, een ‘veilige ruimte’ niet alleen voor kritische ideeën en werken, maar ook voor levende wezens.”
Noot: De term ‘niet-mensen’ verwijst naar iedereen die deel uit- maakt van het ecosysteem, anders dan mensen: niet-menselijke dieren, planten, schimmels en bacteriën.