Stoelen aan de kant

Een column van Régis Dragonetti

Ik koester vele illusies omtrent mijn persoon, maar niet inzake elegantie. Een groot danser is er dus aan mij niet verloren gegaan. Toch is muziek voor mij niet in de laatste plaats iets lichamelijks. Ook al heeft de componist in kwestie geen enkele intentie mij aan het dansen te brengen, als een werk mij bevalt, raak ik al gauw behept met de onweerstaanbare drang te bewegen. Heupwiegen op een requiem? Ik pleit schuldig. In de concertzaal hou ik het natuurlijk rustig, een voetje wippen, desnoods een bescheiden handchoreografie, maar binnenskamers komt mijn innerlijke Nijinski volledig tot ontplooiing. En daar mag de stofzuiger van denken wat hij wil. U begrijpt mij.

Muziek is evenwel niet enkel een zintuigelijke aangelegenheid. Zelfs als ze zich expliciet als dansmuziek aanbiedt, krijgt ze bijwijlen ook de hersenen aan het swingen. Neem Maurice Ravel. Had hij enkele jaren voordien al eens de wals uiteen geschroefd, dan presenteert zijn bolero zich in zekere zin als een anti-ballet. Zo is het veelzeggend dat hij qua decor een fabriek in gedachten had. Daarmee wou hij het absurd mechanische karakter van de muziek in de verf te zetten. Zijn Russische opdrachtgever dacht er jammer genoeg anders over. Voor de première werd dan ook voor een Spaanse taveerne gekozen. Liever het publiek charmeren met couleur locale dan haar een conceptuele hint aan te reiken: de dans als maatschappelijk ziektebeeld. 

Zou Charlie Chaplin enkele jaren later trouwens niet iets gelijkaardigs doen? In de beroemde scène uit zijn film ‘Modern Times’ gaat de repetitieve lopende-bandarbeid vlotjes aan de haal met de ledematen van het figuurtje The Tramp, waardoor hij tijdelijk aan een obsessieve-compulsieve dansstoornis komt te lijden. Je zou het kunnen zien als een update van de middeleeuwse dansplagen. Hele dorpsgemeenschappen vielen toen bij herhaling ten prooi aan zogeheten choreomanie en dat was evenmin een uiting van levensvreugde. Vermoedelijk was de danswoede het symptoom van de Sint-jansziekte, spasmen dus, die veroorzaakt werden door het nuttigen van beschimmeld graan.

Dan lijken de suites van Jean-Philippe Rameau en Igor Stravinski een pak minder dubbelzinnig. Het zijn tenslotte opeenvolgingen van korte dansjes, toch? In het geval van Rameau horen we inderdaad de typische zucht naar lichtheid onder Lodewijk XV. Vergeten we echter niet dat de componist zijn oorspronkelijk opera-ballet Les Indes Galantes een volkomen nieuwe dramatische invulling gaf. Als de teletijdsmachine nog in mijn dagen wordt uitgevonden, ga ik zeker kijken hoe het er op het podium aan toeging tijdens de vulkaanuitbarsting in de tweede entrée. Dat moet wat geweest zijn. Ik denk iets avant la lettre, al weet ik niet goed avant welke lettre. Moderne dans?

Hoe dan ook vormt Rameau’s suite programmatisch het perfecte pendant voor Stravinski’s ballet ‘Pulcinella’. Ook al zo’n eigenaardig werk. Het gelijknamige Napolitaanse stokpersonage zou je immers een wandelende tweestrijdigheid kunnen noemen: een opportunistische held, een intrigerende flapuit, een kreupele danser. Schijnbaar even paradoxaal is het feit dat de beeldenstormer Stravinski tijdens het schrijven van dit werk verliefd werd op oude muziek en aldus zijn neo-classicistische periode inhuppelde. Sommigen doen zijn Pulcinella af als een licht arrangement van bestaande achttiende-eeuwse muziek. Voor hem presenteerde dat verleden zich echter als een beslagen spiegel waarin hij zichzelf als componist op een andere manier ging zien. Nu ja, vind van zijn tarantella wat u wil, onbewogen blijft u er wellicht niet bij.

Régis Dragonetti is theoriedocent aan het KASK & Conservatorium. Hij publiceerde gedichten in verschillende tijdschriften en bracht in 2020 de roman 'Karbonkel' uit. Hij schreef zijn column bij dit concert op vraag van Muziekcentrum De Bijloke

Ravels Boléro

Adriana Bignagni Lesca & Symfonieorkest Vlaanderen

vr 29 nov 20:00 - 22:00