Kamergeluiden
Tomas Serrien
De strijkkwartetten en -kwintetten van Schubert, van Beethoven en Canales worden steevast ingedeeld in de categorie ‘kamermuziek’. Als kind begreep ik de betekenis van die term niet. Ik stelde me voor dat een componist in een kamer ging staan, met zijn handen klapte, luisterde naar de echo en vervolgens aan de schrijftafel ging zitten om muziek te schrijven op basis van die prachtige geluidweerkaatsing. Ik beeldde me in dat kamermuziek ontstond door willekeurige objecten in de kamer te gebruiken als instrument. Kamergeluiden maken kamermuziek. Logisch, toch?
Later bleek de kamerklank niet het doorslaggevende kenmerk van kamermuziek, maar wel de context waarbinnen de muziek werd gespeeld. In een grappige video van Het Concertgebouw in Amsterdam draait het bij de term ‘kamermuziek’ slechts om één vraag: past de muziek die je in gedachten hebt in een kamer? Zo ja, dan is het kamermuziek. Een orkest, een volledig koor of een fanfare passen niet in een kamer en spelen dus geen kamermuziek. Maar een strijkkwartet of een pianotrio wel.
Kamermuziek is dus simpelweg: muziek met een eenvoudige bezetting in een intieme setting. Maar dat geldt niet voor elke muziekstijl. Bob Dylan speelt immers geen kamermuziek. De postklassieke pianist Max Richter ook niet. Verwar het ook niet met ‘tafelmuziek’, de 16de-eeuwse voorloper van kamermuziek. Tafelmuziek werd gespeeld tijdens grote publieke feestmalen of banketten en geschreven door componisten zoals Johann Hermann Schein en Georg Philipp Telemann.
‘Kamermuziek’ is dus ook een historisch begrip. In de vroege renaissance bestond het nog niet. Pas in de barokke 17de eeuw ontstond de sonata da camera, een muziekvorm bestaande uit melodische instrumenten die begeleid werden door een eenvoudige baslijn. Merkwaardig was de oorspronkelijke intentie om mensen in de ‘kamer’ te doen dansen. Deze muzikale vorm ontwikkelde zich verder onder invloed van componisten als Ignaz Holzbauer en later Joseph Haydn, met strijkers en piano’s. In die tijd was deze muziek voorbehouden aan aristocraten die componisten betaalden om stukken te schrijven die in adellijke kamers werden beluisterd.
Pas in de 19de eeuw verhuisde de kamermuziek naar grotere hallen en zalen die toegankelijk waren voor een breder publiek. De manier waarop deze muziek geconsumeerd werd, spiegelde zich aan een afbrokkeling van sociale structuren. Vandaag kan je luisteren naar kamermuziek in een concertzaal die voor iedereen toegankelijk is. De kamer waarin de strijkers weerklinken is divers en vrij. Laten we het idee koesteren dat kamermuziek een collectief gevoel van verbondenheid schept en aan wie in de kamer vertoeft een prachtige geluidweerkaatsing toewenst. Net zoals die componist uit mijn jeugdige verbeelding.