Verschillen om te koesteren

Een column van Annemarie Peeters

Een tijdlang geloofde ik niet echt in fusion. Te oppervlakkig. Een beetje banaal ook. De grootste gemene deler tussen twee verschillende muzikale talen is vaak een verrassend klein speeltuintje. Klassieke Arabische melodieën in een drie-akkoordjes-structuur gepropt? Complexe Indische ritmes met een doffe, binaire beat eronder? Oosterse en westerse muzikanten die samen improviseren in een do groot zonder einde? Niet altijd mijn ding. Vaak wordt er op zulke momenten gesproken over ‘de universele taal van de muziek’. Dan knikken de luisteraars en onvermijdelijk blinkt er links en rechts een traan. Ik snap dat, want het is een ontroerende gedachte. Alleen klopt het niet: muziek ís geen universele taal.

Eén les op Arabische luit, lang geleden, was voldoende om me te doen vermoeden dat ik niet gewoon een nieuw instrument probeerde te bespelen, maar dat ik me in een volslagen vreemde wereld begaf. Mijn voet en die van mijn leraar tikten niet eens dezelfde maat mee! Twintig lessen later wist ik honderd procent zeker dat we elkaar niet verstonden, mijn luitleraar en ik. Hoe kon het ook? Zijn luitspel was het resultaat van zoveel verhalen, zoveel geschiedenis. Van zoveel ‘muzikale manieren van doen’, doorgegeven van muzikant op muzikant in een land waarover ik wel gelezen had, maar zelf nooit had bezocht. Wat wist ik van de pijn die door zijn noten zinderde, van de vreugde die door zijn ritmes jakkerde? Maar prettig was het wel: elkaar niet verstaan en dat toch proberen. We lachten soms meer dan we speelden en af en toe zette hij gewoon een plaat op en luisterden we in stilte naar muziek. Zijn muziek, wel te verstaan.

Hoe kijken we naar cultureel verschil? Dat was de vraag die eigenlijk onder mijn fusion-argwaan schuilde, begreep ik pas veel later. Nemen we verschil serieus – zoals ik mijn luitleraar serieus nam – dan lijken die verschillen haast onoverbrugbaar. Willen we over het culturele verschil heen springen, omdat zulke verschillen nu eenmaal ongemakkelijk aanvoelen, dan dreigen we samen met de verschillen ook alle diepgang uit te vlakken. Maar is elke poging om een muzikale brug te bouwen dan sowieso gedoemd te mislukken? Is het culturele water echt te diep?

Tijd is het antwoord, weet ik nu. Tijd en boterhammen, tijd en talent. Die les leerde ik niet van mijn ongeduldige en nogal choleriek aangelegde luitleraar. Wel van de waanzinnige begaafde setar-speler Kiya Tabassian. Ik interviewde hem een vijftal jaar geleden en legde hem mijn dilemma voor. Hij lachte. Een zachte, milde lach. ‘Verschillen moet je koesteren,’ verzekerde hij me. Maar hoe dan? Weer grinnikte hij om het ongeduld in mijn stem. ‘Als twee mensen elkaar voor het eerst ontmoeten, dan is de conversatie vaak erg beperkt en oppervlakkig,’ vervolgde hij. ‘Maar als diezelfde twee mensen hun gesprek gedurende weken, maanden, of misschien zelfs jaren verderzetten, dan wordt de conversatie rijk en diep. In onze muzikale ontmoetingen vloeien de verschillen samen in één groot, zinderend tableau. Van ver merk je de verschillen niet. Maar van dichtbij wel.’ Sindsdien probeer ik erbij te zijn, elke keer als Tabassian in België optreedt. Dan luister ik: van ver en van dichtbij. En soms iets tussen de twee.

Annemarie Peeters is auteur, muzikant en dramaturg. In het dagelijkse leven schrijft ze voor De Standaard over klassieke muziek. Ze schreef haar column bij dit concert op vraag van Muziekcentrum De Bijloke

Il ponte di Da Vinci

Marco Beasley & Ensemble Constantinople

za 18 jan 20:00 - 21:15