De kunst van de illusie
Maarten Vandenbemden
Telkens wanneer ik een concert met klassieke gitaar ontwaar in een mooie concertreeks voor het grotere publiek, maak ik een kleine vreugdesprong. Want zelfs al is de emancipatiestrijd van de gitaar als klassiek concertinstrument de afgelopen honderd jaar met overtuiging geleverd door een rits uitstekende muzikanten, van Andrés Segovia tot onze eigen Raphaëlla Smits, toch blijft de uitstraling van het instrument ook vandaag nog al te vaak tot haar eigen niche beperkt.
Dat de muziek op het programma geen 'originele' gitaarmuziek is, kan de pret niet drukken. Integendeel zelfs. De subtiele kunst van de transcriptie maakt een belangrijk deel uit van de artistieke praktijk van elke klassieke gitarist. Het staat toe om een muzikaal werk te vertalen naar een ander instrumentaal idioom, met andere begrenzingen en (vooral) andere mogelijkheden. Laat mij verduidelijken.
Wanneer we erbij stilstaan dat op gitaar de meeste noten met een combinatie van twee vingers aan het klinken worden gebracht en we in totaal slechts acht van onze vingers gebruiken, is het verschil met pakweg de piano – tien volledig onafhankelijke vingers die elk zelfstandig een noot kunnen aanslaan – hemelsbreed. De vertaalslag van piano naar gitaar kan je beschouwen als het kristalliseren van de essentie uit een muzikale compositie. Hoofd- van bijzaken onderscheiden en ruimte creëren om die zo optimaal mogelijk te laten resoneren op gitaar.
Maar er is meer. Een gevoelige vertaling overstijgt de worsteling met de technische mogelijkheden van het instrument. Het wordt een hervertelling. Alsof een nieuw personage het muzikale discours in handen neemt. De kracht van de klassieke gitaar ligt precies in haar intieme coloristische universum - reliëf in elk detail, een wereld in elke nuance. De linkerhand van de gitarist is een expressieve hand met vocale kwaliteiten die we misschien sneller associëren met cello of viool. Maar eerder dan elke muzikale lijn letterlijk te verklanken, gaat de gitarist liever aan de slag met suggestie en illusie, waarbij de ruimte tussen de noten het onzegbare tóch weet te vatten.
Het maken van een eigen transcriptie is een uitnodiging om een 'versie op eigen maat' te maken van muziek waar we van houden. Vertalen is geen exacte wetenschap - de muzikant vertelt het verhaal van de componist als het ware in zijn eigen woorden. En zoals met elke hervertelling maak je keuzes: hoe dicht blijf je bij het originele verhaal? Waarnaar richt je de aandacht van de luisteraar? Hoe hoor je het werk zelf, en hoe wil je het laten herontdekken?
Niet elke tekst laat zich even vlot vertalen, maar laat Bach en Piazzolla nu bij uitstek twee heren zijn die zelf oeverloos herschreven – of het nu hun eigen werk of dat van anderen betrof. Hun muziek neigt naar een soort van abstracte perfectie die zich schijnbaar elke instrumentmantel even vlot om de bevallige schouders laat draperen. En in de meer dan vaardige handen van Raphaël Feuillâtre wordt dat een feestelijke verkenningstocht.
Een vreugdesprong waard, toch?